Prada kan geen pijn doen verdwijnen: “Alsof ik verstarde, van schrik verlamde en daardoor vergat te vluchten”
Een prachtig landgoed in een zonovergoten Italië, te midden van natuur. Daarop een losstaand landhuis met ten minste zes slaapkamers, drie badkamers en uitzicht over het perfect gemaaide gras en bergen tot in de verte. Links een pittoresk gastenverblijf, op rechts een losstaand huisje, waarachter het zwembad is aangelegd. Door de ligstoelen met ieder een eigen zonwering doet het je even terugbrengen naar een scène uit de jaren zestig. Evenals de met kiezelstenen bezaaide oprijlaan.
Met behulp van een plastic tuinstoel klim ik over één van de hekken die het landgoed doet scheiden van de verwilderde bossen. Na mijn sprong ren ik richting het onbekende. Ik spring over omgevallen bomen en door de mens gecreëerde blokkades van takken met daarop veelal scheefstaande bordjes met daarop leuzen die allemaal iets in de zin van ‘Je mag hier absoluut niet langs’ betekenen.
Het pad, of hetgeen wat mijn pad met iedere stap wordt, vernauwd steeds meer. Mijn haren blijven hangen in bladeren en takken, over mijn blote benen en armen veroorzaken deze rode krassen. Een aantal snijden als een kartelmes door de eerste lagen van mijn huid heen. Ik probeer mijn gezicht te beschermen met mijn handen, de spinnenwebben slaan om mijn lichaam. Huilend, hijgend, mijn opgekropte tranen banen zich een weg over mijn wangen.
Even bedenk ik me dat de dennentakken krassen kunnen maken op mijn vorige maand gekochte Prada zonnebril op mijn hoofd. Die tijdelijke ludieke gedachte wuif ik met de volgende hartklopping weer weg.
Het hadden vier wonderlijke dagen in de nazomerse zon moeten zijn, zó had het moeten zijn. Daarentegen voel ik me als een opgejaagd hert wat eindeloos achtervolgt wordt door de koplampen waar ik per ongeluk te lang in heb gestaard. Alsof ik verstarde, van schrik verlamde en daardoor vergat te vluchten.
Na vijfentwintig minuten rennen op het Italiaanse bospad lijkt de mist in mijn hoofd weg te trekken. De stappen die ik neem worden kleiner, ik verminder vaart en kom tot stilstand op een klein stukje gras waar de bomen plaats voor hebben gemaakt. Mijn handen plaats ik op mijn taille welke in de afgelopen maand per abuis twee maten geslonken is. De lucht boven mijn hoofd is strakblauw en ik probeer van iedere seconde te genieten, nu het, al is het maar even, in mijn hoofd ook helder is. Hardop vraag ik mezelf af: “Hoe heb ik het zo ver kunnen laten komen? Hoe heb ik mezelf zo kunnen verloochenen?”
Ik draai me om, niet omdat ik terug wil lopen, maar omdat ik me bedenk dat je altijd achterom moet kijken als je een berg op bent gelopen.
Het uitzicht had het decor van een romantische film moeten zijn. Echter was ik niet de enige die verkeerd was gecast. Het idyllische gebergte matchte niet als decor van mijn derde paniekaanval van die dag, al de zoveelste deze week. Zonder het te weten had ik de rol van een hoofdpersoon aangenomen waarvan ik altijd had gedacht dat deze het meest ver van mij af lag.
Ik gooi mijn hoofd naar achteren en staar de blauwe lucht in. In mijn rechter ooghoek zie ik een kleine wolk aankomen. De zonnebril glijdt van mijn haar en valt op de grond. Ik pak de luxueuze zonnebril op en bekijk het glas: geen krasje te bekennen. Er is niets te zien van de weg die ik heb afgelegd. Van de tranen en zweetdruppels op mijn gezicht, de paniek, hartkloppingen, het immense verdriet van het niet meer helder kunnen nadenken en mezelf niet meer herkennen. De zonnebril past net als het landschap niet bij de realiteit; het doet de onverdraaglijke pijn enkel verzwijgen. De gevreesde mist keert keer op keer terug. Zolang ik het verberg, vlucht, komt er geen einde aan en vind ik enkel hier en daar een misleidend moment van rust. Het verdwijnt alleen als ik mezelf in de spiegel durf aan te kijken.