Het Lief Dagboek

‘Over vuurtjes doven gesproken’

Het witte beeldscherm verlichtte mijn gezicht. Letters verschenen om enkele seconden later weer te verdwijnen. Zinnen werden niet gevormd, omdat mijn gedachtegang niet op gang kwam.
Het doven van de zoveelste lucifer had me aan het denken gezet over die keren dat ik het heft in eigen handen had genomen, voor me dat ontnomen kon worden. Ik wilde erover schrijven en vertellen, maar kwam tot de conclusie dat ik er geen wist op te noemen. Talloze voorbeelden, geen die noemenswaardig was, omdat er geen gevoel geraakt was. Het was vreemd te weten dat ik iets deed, maar het niet concreet verwoord kreeg.  

Ik vroeg mijn vrouw of zij kon uitleggen hoe ik te werk ging. Wanneer ik de stap opzij zette, zodat ik op tijd wist de baksteen uit mijn torenhoge muur te ontwijken. Ze begon haar pleidooi, over hoe ik iets stopte voor het begon, hoe ik een kans niet de kans gaf en mijn hand terugtrok voor deze vastgehouden kon worden.
‘Wat ik niet begrijp, is dat ik zelf niet het idee heb dat ik regelmatig iets heb weggeduwd wat te dichtbij kwam.’
‘Omdat je dat al niet toelaat.’
‘Ik laat voldoende toe, alleen is er op een enkel na geen vent geweest die gewapend de strijd in ging om mij voor zich te winnen.’
‘Dat heb je dus mis. Je schiet ze al af voor ze überhaupt hun eerste slag hebben kunnen slaan. In dagen, uren en soms simpelweg minuten weet je in te schatten of de desbetreffende persoon geïnteresseerd is. Indien je deze conclusie hebt getrokken zijn er enkele opties mogelijk met allen hetzelfde einde: Je speelt hem uit.’
Als ik er maar ongeschaad uitkom, vulde ik in stilte aan.

Met die gedachte en de uitleg van mijn vrouw ijsbeerde ik door het huis, op zoek naar hetgeen wat ik even later op papier zou zetten, maar wat ik nog niet erkende.
Het aller lastigste van altijd ongeschaad willen blijven, is dat het zelfs als schade kan aanvoelen om het aan jezelf toe te geven. Het kan soms weken, maanden of zelfs jaren duren voor je durft toe te geven dat je vingers al verbrand waren toen je het vlammetje rigoureus uitmaakte.
En pas toen, toen ik mijn ogen neerstreken op die hakken en daardoor de herinnering boven kwam, ging ik achter het witte scherm zitten en maakte van woorden zinnen.

Het was op een ochtend in juni, de 6e, zo even uit mijn hoofd. Ik werd wakker in een kamer van de bloedhitte onder de lakens. Mijn hoofd bonkte van te veel champagne, er was afgelopen nacht iemand jarig. Ik duwde de dekens van me af en bleef nog even vanuit het bed in het rond staren. Rechts lag een man met zijn rug naar me toe. Evenals de kamer kon ik hem niet plaatsen.
‘Godverdomme.’ schold ik fluisterend, maar daarom niet minder gemeend.
Als een prooi in het vizier van een arend, snelde ik naar de badkamer welke zich in aansluitend bij de slaapkamer bevond en vond daar een aantal kledingstukken, van mij. Gehaast trok ik het aan, al kijkend in de spiegel streek met wat water de mascara strepen van mijn gezicht, waarna ik ongemerkt de kamer wilde verlaten. Zonder herinneringen kon ik ontkennen wat er was gebeurd vannacht.
‘Ga je weg?’ klonk de stem van de man die zich tegelijkertijd naar me omdraaide.
Met mijn maag gebeurde hetzelfde toen ik hem in zijn ogen keek en besefte waar ik was, met wie ik was en enkel dat was al genoeg om te weten dat ik het uitgespeeld had.
Een korte ‘Ja’ was het enige wat ik nog wist te antwoorden.
Mijn hakken, dacht ik, terwijl er paniek opkwam. Waar zijn mijn paarse slang lederen hakken die ik talloze keren aan hem heb laten zien en die hij direct zal herkennen als de mijne? Het geklop van mijn hart kon ik door heel mijn lichaam voelen, en ook hoe het even stopte toen ik het paar in een hoek in de slaapkamer zag staan.
Ik sloot de deur achter me dicht en bekeek de trap naar beneden. Was hij thuis? Het maakte ook niet uit. Des te langer ik daar stond, des te meer was ik hier geweest, ik moest hier weg.
Ik snelde de eerste trap af en stond in de hal die hij me die week daarna zou laten zien als zijnde zijn nieuwe huis. De ruimte en de deuren nam ik split second in me op, zo ook de deur die hij die week daarna zal openen om me zijn slaapkamer te tonen. En ik zou zeggen dat het een prachtig huis was, hij niet wetend dat ik het voor de tweede keer zag.

De zon scheen op mijn porseleinen huid, het gevoel wat door mijn lichaam raasde deed vermoeden alsof er ieder moment een barst in kon verschijnen. Mocht dat gebeuren was die barst mijn schuld, dat scheelde, dat gaf rust.

Ik had ergens in die maanden plots iets gevoeld, de controle was wat uit mijn hand gegleden en vanaf toen had ik onbewust gezocht naar een manier dat beetje terug te krijgen, zodat ik enkel mezelf de schuld kon geven.
En zo werd ik wakker in het bed van de beste vriend van de man die ik al maanden zag, in het huis waar hij net komen wonen was.

De woorden verdwenen niet meer. Ze bleven op het witte vlak staan, ik had het beschreven, ik had eraan toegegeven. Ik wreef met mijn vingers over elkaar. Ik had me die keer gebrand, de vlam te laat uitgemaakt. Misschien had de pijn die ik had gevoeld niet gehoeven, maar liever het zekere voor het onzekere. Nu had ik het tenminste gedaan.