‘Het toneelspel op het Leidse.’
Het was koud, donker en de miezerregen dwarrelde door de lucht. De sierverlichting op het plein scheen op de mensen die uit de cafés en clubs gekropen kwamen. De één als een baldadige kleuter, de ander als een laveloze kabouter en ah, daar was het dronken meisje wat aan het huilen was om – waarschijnlijk – een lul van een vent die – waarschijnlijk – niet eens wist wat hij verkeerd had gedaan.
Ik stond te wachten op mijn blonde vriendin en dat zou nog wel even kunnen duren, gezien zij zich momenteel als baldadige kleuter in de grot der vergetelheid bevond op zoek naar haar jas. Er was simpelweg geen redden aan, maar met mijn doel in zicht zou ik nog even doen alsof ik op haar wachtte.
Toen ik voor de derde keer mijn sigaret probeerde aan te steken en dit eindelijk lukte, keek ik om me heen terwijl ik de rook inhaleerde. Op dit hoekje speelde zich altijd een meesterwerk van een toneelstuk af zo rond een uurtje of 04.00 op een donderdagnacht. Ik blies de rook uit en bekeek de hoogwaardige figuranten in het Amsterdamse schouwspel. De kunsten van sommigen van hen waren om te bewonderen. Je zag ze nadenken over de stappen die ze zouden maken, al kijkend naar hun beoogde prooien. Zorgvuldig, maar snel zag je ze te werk gaan. Binnen een kwartier moest de buit binnen zijn en zouden de verliezers fietsend in de motregen afdruipen. Dat wilde niemand, dus werd er steeds vaker op meerdere paarden gegokt. Lang oogcontact hier, een knipoog daar en dan de verleidende glimlach met een bijtje op de lip naar de Mokumse prins die hun voorkeur had. Territorium werd langzaam maar zeker afgebakend, na enkele bijna wiskundige berekeningen te maken voordat ze hun prooi tackelden.
Wie had wie ook al weer gepijpt en had hij nou vorige week met haar staan tongen? Was dit die vent die tien keer chlamie had gehad, daar was je toch met één pilletje van af? Al die vragen en gedachtes waren nodig omdat het niet meer te doen was een simpel keertje te seksen met één van de mannelijke pionnen in het schaakspel. Iedereen neukten met iedereen. Was het niet de ex van die, dan was het wel de scharrel van de ander of had hij die ene een keer gevingerd op de hoek van het Leidse, waardoor die vingers ineens terrein waren van de eigenaresse van die vagina. We mochten maar blij zijn dat mensen over het algemeen hun gewenste territorium niet onder piesten zoals katten dat deden, want dat had Amsterdam er niet frisser op gemaakt. En er werd sowieso al meer dan genoeg gezeken, besefte ik me terwijl ik naar een pissende vent met daarnaast een jankend wijf stond te kijken. Jezus, wat een cliché.
Ik wierp mijn peuk op de grond. Terug naar toneelspel. De tijd begon te dringen. Het was immers nu of nooit, of volgende week donderdag. Maar dat was natuurlijk uit den boze. Die flamoes moest bevredigd worden en hun eigen vingers zagen ze liever als laatste optie. En daar sloot ik me bij aan.
Hij had half lang haar, donkere ogen en was als een glinsterende prul voor een ekster. Voor de duidelijkheid: Ik was in deze de ekster. Hij het glinsterende prul, wat zowel een stukje aluminiumfolie als een verloren gouden ketting kon zijn. Welke van de twee er het beste bij hem paste, laat ik in het midden. Met enkele , als zeg ik het zelf, soepele stappen op mijn zwarte hakken verplaatste ik me van de tribune naar het podium om me bij mijn metgezellen te voegen. De derde akte kwam bijna tot zijn einde en als ik geen haast maakte, kon ik mezelf straks in slaap vingeren. Wat overigens geen zonde was, enkel had ik nu zin in meer dan alleen mijn eigen vingers, namelijk in die van hem en zijn lippen en zijn lichaam. In gedachten verloren sloop ik door de menigte tot zijn blik de mijne kruiste. Schaakmat. Nu nog uitspelen.
Vastberaden naderde ik de knappe man die in gesprek was met enkele figuranten, maar net voor ik kon toeslaan, hoorde ik geschreeuw: ‘MERC, WAAR BEN JE?”
Wel godverdomme. Als uit de doos van Pandora gekropen stond mijn stomdronken blonde vrouw op twee meter afstand te blèren. Haar timing was subliem, in de slechtste zin van het woord.
Ik veranderde abrupt van koers, want vrouwen over piemels – hoe woest aantrekkelijk die ook kunnen zijn – en bracht het kind naar haar fiets om haar vervolgens zwalkend de Marnixstraat in te zien fietsen. Die komt er wel, dacht ik nog, terwijl ik in die godvergeten zeikregen naar liep. De tijd was om, ik was klaar om de spreekwoordelijke handdoek een slinger in de ring te geven.
‘Hey boef.’ Klonk het, vlak voor ik bij mijn gezicht werd gegrepen en die lippen mijn lippen zoenden.
‘Hey jij.’ reageerde ik, nonchalant enthousiast.
Hij legde zijn hand in mijn nek, keek me aan. Ik beet op mijn lip en glimlachte: ‘Ga je mee?’
Uitgespeeld.