Het Lief Dagboek, Mercedes Coco, Uncategorized

Door haar kijk ik anders naar de wolken: ‘Godverdomme, wat een race!’

Vroeger zat ik altijd links achterin de auto bij mijn ouders. Dat had niet per sé een reden, die plek was in de loop der jaren mijn plek geworden omdat ik er altijd ging zitten en het daardoor een ongeschreven regel binnen ons gezin was geworden. Soms luisterde ik een cassettebandje met een verhaal van Hans en Grietje wat ik doodeng vond met dat achterlijke kannibalistische wijf en die worstenvingers van Hans – ik haat worstenvingers misschien nog wel meer dan kannibalen -, soms probeerde ik een Donald Duck of Tina te lezen hoewel ik van tevoren al wist dat ik daar kots misselijk van werd en een andere keer lag ik te slapen met mijn hoofd al bonkend tegen de autodeur, maar als het regende buiten speelde ik vaak een zelfverzonnen spel.

Depeche Mode – toen nog beter bekend als poep muziek als je het aan mij en mijn broertje had gevraagd, nu zijn we fan – klonk door de auto. De dikke regendruppels vielen keihard op de ramen, het leek bijna op hagel.
‘Volgens mij komen we in een flinke bui terecht. Kijk maar naar die wolken.’
Ik irriteerde me even aan het feit dat ik al naar de wolken keek voordat mijn moeder dat zei, dus ik dat niet ineens deed omdat het haar idee was, maar ik zei er niks over. Mijn vader reed 140 kilometer per uur over de snelweg, dat kon ik net zien als ik me helemaal uitstrekte en links over zijn schouder keek. Had hij 120 gereden, de snelheid die hij eigenlijk moest rijden, had ik het niet meer kunnen zien. Overigens was ik er destijds zeker van dat we hier 140 kilometer per uur mochten rijden, want mijn ouders deden dat beiden altijd en niemand zei er ooit wat van.
Het begon harder te regenen en het water wat uit elkaar spetterde op het raam vormde langzaam weer druppels. De druppels vielen door de 140 kilometer per uur niet meer naar beneden, maar trokken over het raam naar de achterkant van de auto. Moeizaam, alsof ze er al een lange, zware reis op hadden zitten en dit de laatste loodjes waren voor ze mochten verdwijnen in de grond. Wat in principe ook zo was, want ze kwamen uit een of andere wolk in de lucht en dat is een pleuris eind omhoog, maar het was water en water leeft niet, dus dat hadden de druppels niet door.
Ik bestudeerde de vormen van de druppels. Sommige waren klein, andere vrij fors. De forse waren zwaarder, dus die gingen vaker sneller over het raam heen. Enkele volgde ik tot ze uit zicht verdwenen. Na verloop van tijd begon ik meerdere druppels tegelijk te volgen en naarmate ik dat langer deed, veranderde de druppels in deelnemers van de race die zich op het auto raam van onze zwarte Ford Focus afspeelde.
Een, twee, drie: GO! Druppel 1 is klein, maar lijkt een voorsprong te hebben op druppel 2. Druppel 2, bijna 3 keer zo groot als druppel 1, lijkt niet helemaal weg te komen, maar ooooh hij komt weg en hoe! Daar is de inhaalslag. Het gaat enige tijd zij aan zij. Geluk voor druppel 1. Door een onverwachte drup uit de lucht heeft hij meer water bij zich kunnen voegen en is plots groter dan druppel 2. Hoe groter, hoe meer kracht. Wat is dit spannend, het spant erom. Maar dan, ineens, uit het niets. DRUPPEL 3! Is het, kan dit, gebeurt het!? DRUPPEL 3 WINT DE RACE. Godverdomme, wat een race!
Deze race duurde maximaal 60 in volwassenseconden, maar in kinderseconden zeker een half uur. Het was overigens niet zo dat mijn favoriete druppel altijd won. Ik was loyaal aan mijn druppel, iemand zonder gegronde reden diskwalificeren zou valsspelen zijn en wie was ik met mijn negen jaar om de regels te bepalen. Het was een bikkelharde strijd, maar deelnemers wisten waar ze aan begonnen. Met die gedachte troostte ik mezelf als mijn druppel naast de winst had gegrepen.
De regen werd minder en langzamerhand liepen het racecircuit en de tribune leeg. Ik keek naar de wolken.
‘Ah kijk, het is weer voorbij. Daar komt blauwe lucht aan.’
‘Ik keek al naar de wolken.’ Mijn moeder hoorde me niet.

Deze herinnering kwam naar boven toen ik in het Vondelpark fietste en naar de wolken keek. Er was geen regen, de regen heeft eigenlijk niets te maken met de reden waarom ik dit wilde vertellen. Het verhaal was er ook geweest als ik jullie niet over het spel had verteld. Het verhaal gaat namelijk over volwassenen mensen die naar wolken kijken, of dat eigenlijk te weinig doen. We kijken naar de lucht om te zien wat voor weer het is of het gaat regen, misschien om te kijken of het al donker of juist licht wordt. Zo nu en dan staat heel Instagram vol met foto’s, omdat de lucht dan ineens idyllisch roze kleurt en de wolken die kleuren opzuigen als kleine suikerspinnetjes. Maar we kijken veel te weinig naar de normale wolken, de dagelijkse wolken. Soms als een dikke donsdeken over de blauwe lucht heen, soms als wattenbolletjes die lukraak op het net geverfde doek zijn gegooid en soms net als in Fantasia en Hercules, alsof de Griekse Goden daar ergens bovenop wonen.

Wij fietsten door het Vondelpark en mijn blik verplaatste van de wolken naar de vrouw die naast me fietste, de vrouw op wie ik verliefd ben. Zij kijkt met haar 28 jaar naar de wereld zoals een kind zonder vooroordelen met een oneindige nieuwsgierigheid en bewondering voor alles om zich heen, zo ook voor de wolken. Door haar doe ik dat ook en ik beloof je dat als je vaker naar de wolken kijkt, je vaker lacht en even niet denkt aan alles wat zo klote is aan volwassen zijn.

Ik keek naar haar, zij keek naar de wolken. Ik knipperde met mijn ogen en deed toen hetzelfde. En als twee kinderen zeiden we tegelijk: “Wow, wat een sick mooie wolken!”