Het Lief Dagboek, Uncategorized

‘De verdrinkingsdood of de gladiolen’

Het zeewater druppelde uit mijn haar over mijn borst. Het bier in het blikje was lauw geworden door de brandende zon, dat wist ik al voor ik een slok nam. Ik draaide me om, richting de zee en liet me naar beneden zakken. Mijn billen raakten de handdoek, mijn benen trok ik naar me toe, mijn voeten schoven door het zand, mijn handen sloeg ik om mijn knieen heen. Ik staarde even voor me uit, het geluid van de tientallen Spanjaarden leek te verdwijnen op het moment dat ik naar de golven keek. Het water intrigeerde me, hoe zacht het er van afstand uit kon zien, zo verraderlijk krachtig kon het je haast doen verzuipen. Ik sprak uit ervaring. Zelden had ik angst voor de zee, ik had simpelweg geaccepteerd dat ik er nooit van zou winnen. Als ik terecht kwam in de golf, liet ik me meenemen tot de eerste klap zijn kracht was verloren. Mijn ogen opende ik onder water en ik zwom naar het licht toe, hapte naar adem, voor ik verzopen kon worden door volgende golven. Ik ging er altijd vanuit dat ik weer boven kwam, zolang ik rustig bleef, kalm. Zo niet, vertelde men al jaren dat de verdrinkingsdood de mooiste was, dat moest ik dan maar geloven. Ik nam nog een slok van het lauwe bier.

Mijn tas lag in het zand, daarin zat een ansichtkaart, zo’n cliché ding met een foto van de stad. Ik had het een aantal dagen geleden gekocht. De kaart had al beschreven moet zijn, het had al niet meer in mijn bezit moeten zijn, toch was dat zo. Ik had de kaart gekocht, omdat een kaart leuker is dan appen, geschreven woorden zijn mooier dan getypte of je handschrift nou om aan te zien is of niet. Geschreven woorden zijn persoonlijk, dragen meer gevoel en eenmaal geschreven bestaan ze en zijn ze niet met één toets uitwisbaar. Nee, Typex telt niet en door potlood uit te gummen, verdwijnt nog niet de afdruk van een letter in het papier.

De kaart was nog onbeschreven, maar dat gold niet voor het kladpapier wat ik had gekocht. Ik had woorden gezocht, daarmee zinnen proberen te vormen, haar naam geschreven, opnieuw begonnen en diezelfde woorden doorgekrast.

Het deed me denken aan die brief die ik ooit had geschreven, die van 900 woorden. Eigenlijk 2000, want ik had eerst geoefend op de tekst en mijn handschrift in het notitieblok wat ik bij de Bruna had gekocht. In de brief stond mijn eerste column, die ene over dat lichtje in ‘t donkere Tinderbos, wat uiteindelijk een fatamorgana in de gortdroge Tinderwoestijn bleek te zijn. Het verschil was wel dat die zinnen zich moeiteloos lieten vormen en binnen een paar uur de brief, beplakt met postzegel en een vleugje parfum, verzonden was. Toen wist ik natuurlijk nog niet dat ik snoeihard op mijn bek zou gaan, maar die middag was ik in ieder geval zeker van mijn zaak. Ik nam nog een slok van ‘t bier.

Met mijn hand streek ik door het zand, ik dacht na, pakte het vast en het glipte door mijn vingers. Ik keek ernaar. Ondanks honderden kilometers afstand kon ik uit schrijven dat er zoiets gelijks in Amsterdam gebeurde. Ze had mijn hand losgelaten, haar vingers waren uit de mijne geglipt en zo konden andere lippen de hare raken, terwijl ik hier met een lauw biertje op het strand zat. En op de een of andere manier wist ik ook dat dit nodig was. Daardoor deed het eigenlijk geen pijn, ik was niet rusteloos. Eerder kalm, in afwachting van wat gaat komen, zonder tegenstribbelen, wachtend tot er kracht was verloren. Ik nam de laatste slok. Het was de verdrinkingsdood of de gladiolen.

En godzijdank ben ik niet verzopen. Ze vertelde wat ik al had gevoeld en daarna wat ik had gehoopt te horen. Nu raakten mijn lippen weer de hare en wist ik ineens wat ik op die verdomde kaart wilde schrijven: Hey knap ding, ik wil jou ook graag weer zien.